De schoenmaker van Dreumel

G.J.P. uit IJzendoorn

(bron: Geldersche Volksalmanak voor 1942)


 

De schoenmaker van Dreumel.

In Dreumel woonde hij; in het landelijke dorpje, dat je bereiken kunt, als je vanuit Tiel met de pont overvaart en dan zes kilometer naar het westen loopt, daarbij alsmaar de dijk volgend. Daar, aan die dijk, stond, jaren geleden, een eenvoudig arbeidershuisje, met zijn voorgevel naar het noordoosten. Aan de rechterkant van het huis was een klein kamertje aangebouwd met een schuinaflopend dak. Er is een bedstee in; er staat een schoenmakerstafel met een lage driepoot; een stoel en een grote eikenhouten kist met een gebogen deksel, waarover twee zware, ijzeren klemmen lopen, die met een gleuf in twee krammen haken, waardoor de kist met twee verschillende hangsloten afgesloten kan worden.

Dat kamertje is het verblijf van Janoom, een lelijk, mismaakt kereltje. Een grote bult heeft hij op zijn rug, waar zijn verschoten, glimmende jas zodanig overheen hangt, dat de achterkant veel hoger van de grond af is dan de voorkant.(die in een schuine lijn naar zijn knieën wijzen). Zijn benen zijn verlamd en niet in staat het bultige lichaam te dragen. Daar moeten twee krukken aan te pas komen; krukken, die hij onder de oksels van zijn armen zet en waartussen zijn levenloze benen losjes heen en weer bungelen. Schoenmaker is hij van beroep. Het enige wat goed is aan zijn lijf zijn z'n handen. Want werken kan hij, zoals geen ander dat kan. Niemand heeft zoveel klanten als hij: alle vissers en schippers van Nijmegen tot W oerkom zijn klant bij hem. Vooral om zijn hoogwaterlaarzen staat hij bekend. Zelfs de mensen die aan de overkant van de Waal wonen, gaan naar Janoom toe om werkschoenen te kopen ofte laten repareren.

 

Iedereen houdt van hem vanwege zijn vakmanschap en om zijn grappen, waardoor hij zijn bezoekers van zijn gebochelde rug afleidt. Als hij aan het vertellen gaat, dan leeft alles aan hem: z'n mond, die hij tot aan zijn oren opentrekt als hij lacht, z'n ogen, z'n grote neus, z'n voorhoofd, ja tot z'n haren aan toe. Janoom zit vol met grappen en grollen, hij kent honderden oude liedjes, die hij ook dagelijks zingt.

De klanten blijven vaak bij Janoom voor het raam staan, als ze bij hem moeten zijn en Janoom is dan ook heel erg trots als hij, na een lied of een verhaal te horen krijgt: "Hoè krommer de leest, hoe fijner de geest. (Hij mag dan wel misvormd zijn, maar je blijft met hem lachen!)

Ja, ze houden allemaal erg veel van hem, behalve zijn zwager Hent, zijn zuster Daot en hun dochtertje van dertien jaar Antje, die allemaal in hetzelfde huis wonen. Als je namelijk het kamertje van Janoom uitkomt stap je zo bij Hent op de stoep en vandaaraf de kamer binnen.

Doat heeft haar ongelukkige broer Jan in huis genomen, toen hun beider moeder gestorven was. Hent, de man van Doat, had daar niet zoveel mee op, omdat Jan nogal veel dronk en omdat hij, omdat de broer van zijn vrouw was, maar weinig kostgeld betaalde.

De eerste paar maanden was alles goed gegaan, maar Janoom's slechte gedrag was er de oorzaak van geweest, dat Hent hem niet meer aan tafel en ook niet meer in de kamer wilden hebben. Maar Doat wilde hem echter ook niet het huis uitsturen. Vandaar dat Janoom een apart kamertje kreeg, waar hij werkte, at en sliep.

Van niemand in huis krijgt hij een goed woordje en omdat zijn schamele woning hem weinig gezelligheid biedt, zoekt hij het vertier bij Gepke, de kastelein, die zo'n vijf minuten lopen van hem afwoont. Met Gepke is Janoom bijzonder goede maatjes. Want Janoom houdt wel van een borreltje, van heel veel borreltjes zelfs, want zo'n vijf keer in de week is hij dronken.

Biljarten kan hij natuurlijk niet, maar kaarten des te beter. Alle avonden na het werken (en hij doet prompt om zes uur zijn schoenmakersschort af), kwakt Janoom de krukken door het raam, klimt op de schoenmakerstafel en laat zichzelf dan uit het raam glijden. Dan pakt ie zijn hulpbenen en krukt tegen de hoge, steile dijk op, naar de zaligheid van het café, met zijn met fijn zand bestrooide vloer, om daar te gaan praten, te proeven, zijn pijpje te roken en te kaarten.

En als het café zijn deuren sluit, strompelt Janoom, zwaar beneveld door de drank, weer terug over de dijk naar huis. Dan slaan de bungelende benen hem met zoveel lawaai om zijn krukken, dat de honden ervan beginnen te blaffen; dan lijkt het alsof zijn kop met z'n glazige ogen erin, aan een stuk elastiek hangt. En het is al meer dan eens voorgekomen dat hij, aangekomen bij de in de dijk uitgehakte trapjes, de kruk verkeerd zette en holderdebolder op z'n bultige rug naar beneden donderde. Dan rolde hij tot onder het raam, wat hij dan openduwde om zich daarna naar binnen te laten vallen. Aan uitkleden dacht-ie dan niet: hij liet zich gekleed en wel op de bedstee vallen en trok de hoogwaterlaarzen, die hij zelf ook altijd droeg, nog niet eens uit.

Ronkend en dromend, zijn ellende verslapend, verzamelde Janoom dan weer nieuwe moed en kracht voor de volgende dag, wanneer hij vanaf zes uur 's morgens weer aan het schoenlappen ging.

Om half acht 's morgens brengt Antje hem dan een kopje slappe koffie. Koffie, die voor de twee of derde keer opgeschonken was, "schuddekul" noemden de mensen dat. Bij het slappe bakske koffie krijgt hij dan een paar oude sneetjes brood, waar heel dun wat boter opgesmeerd is. "s Middags wordt z'n warm eten op tafel gezet en 's avonds om half zes krijgt hij hetzelfde als hij 's morgens heeft gehad.

Het is dan ook geen wonder, dat hij 's avonds met hart en ziel verlangt om naar Gepke toe te gaan; niet alleen vanwege de karafjes met jenever maar vooral om even met iemand over zijn ellende te kunnen praten. Daar, in de herberg, kreeg hij meer dan eens te horen, dat de mensen niet begrepen hoe hij zo'n leven vol kon houden. "Waarom ga je niet weg, kerel? Als je je kostgeld toch opmaakt in de kroeg, willen ze je overal wel hebben?" Maar Janoom schudde dan zijn hoofd en bleef bij zijn zuster wonen en zou haar de schande van het weglopen niet aandoen.

Maar toch.... .zijn leven moest hoe dan ook veranderen, niet door geweld, maar met een list. Hadden de vissers niet altijd tegen hem gezegd: "Hoe krommer de leest, hoe fijner de geest?" als hij ze liet lachen om zijn grappen en opmerkingen of ze verbaasd deed staan vanwege zijn spitsvondige antwoorden en wijze raadgevingen?

Janoom dacht en dacht en zo nu en dan lichtte er een duivels lachje op in zijn ogen. Hij bleef hard werken; z'n roem handhaafde hij van Nijmegen tot aan Woerkom toe. Maar hij moest en zou het beter gaan krijgen: beter te eten en te drinken en meer gezelligheid in huis. Dat moest en zou gebeuren.

Dagenlang had hij gepiekerd en op een avond, toen hij weer eens bij Gepke zat, maakte hij een begin met zijn plan. Hij zat stil bij de potkachel in de herberg, hij kaartte niet, praatte niet en rookte niet. Zijn glas stond nog half vol voor hem op tafel. "Wat scheelt je, Janoom, ben je niet goed?" vroeg Gepke, terwijl hij op Janoom toeliep. "Jawel, maar ik moest jou net even hebben", fluisterde Janoom. ''Kan ik jou even alleen spreken achter bij jou in de kamer? Je vrouw kan zolang wel even op de mensen in het café passen."

Toen ze samen in de achterkamer waren, begon Janoom: "Zeg eens Gepke, geef jij een beetje om mij? Of doe je maar mooi tegen me, omdat ik een goede klant van je ben?" "Waarom vraag je dat, kerel, zit je in de knoei?" vroeg Gepke. "Nee hoor," antwoordde Janoom, "maar ik wilde je vragen of je wat voor me over hebt en of je me misschien driehonderd gulden zou willen lenen?" "Driehonderd gulden", zei Gepke verbaasd. "Wat moet je daar in hemelsnaam mee doen?" ''Dat is mijn zaak, Gepke", zei Janoom. "Luister, ik wil fl.300,= van je lenen; rente betaal ik niet en ik blijf bij jou m'n borreltje kopen. Wil je dat doen?" "Kan ik er van op aan dat ik ze terugkrijg?" vroeg Gepke. "Vast en zeker, Gep". Ik zal er geen cent van gebruiken en, als je er op staat, zal ik je elke week het geld laten zien en desnoods nog een schuldbekentenis tekenen ook!"

 
Gepke ging naar de linnenkast en haalde een blikken doosje uit de lade en nam er een briefje van 100 en een briefje van 200 uit, die hij aan Janoom gaf."Nee, Gep", zei Janoom, "zo moet ik het niet hebben. Ik wil het in munten, in guldens en rijksdaalders". "Ja, maar zoveel heb ik niet in huis", antwoordde Gepke. "Maar van de week moet ik toch naar Tiel en dan zal ik er voor zorgen en dan breng ik ook een schuldbekentenis mee. Dan heb je de centen in ieder geval zaterdagavond."

Op de laatste avond van diezelfde week had Janoom de grootste lol: hij dronk en zong en was een en al vrolijkheid. Na het sluitingsuur ging hij met Gepke naar de achterkamer waar de geldzaken in orde gemaakt werden. Janoom trok zijn linkse waterlaars uit en liet daarin de guldens verdwijnen; vervolgens was de rechterlaars aan de beurt waarin de rijksdaalders hun nestje vonden. Tenslotte tekende hij de schuldbekentenis. Opgelucht en met ogen die flitsen van genoegdoening zocht hij toen weer zijn ongezellige woning op.

 
Vroeger nog dan gewoonlijk was hij de volgende dag op en maakte van al het geld stapeltjes van tien, die hij her en der op de lage werktafel zette. Toen Antje hem om half acht zijn slap bakje koffie met de oude sneetjes brood bracht, schrok ze niet te zuinig van al het geld dat Janoom voor zich op tafel had staan. "Maar Janoom" vroeg het meisje, "Heb jij zoveel geld?" "Stil, kleine. Maak eens niet zoveel herrie om die paar guldens en rijksdaalders. Dit is nog maar een klein beetje hoor", antwoordde Janoom. 'Maar vertel er niks over tegen je moeder, hè?"
 

Antje ging weer naar achter en Janoom gooide zich op zijn knieën, kroop naar de eikenhouten kist, greep naar zijn nek, waar aan een touwtje de sleutels bungelden, maakte de kist open en kroop toen enkele keren heen en weer om het geld in de kist op te bergen. Wat smaakte hem vanmorgen de koffie en het brood heerlijk! "Ze kan haar mond toch niet houden", prevelde hij in zichzelf "Moet je eens opletten wat er gebeurt."

Antje had natuurlijk groot nieuws te vertellen toen ze bij moeder aankwam. Toch gebeurde er niet meteen iets. Maar dat veranderde zo tegen elf uur, toen Antje weer kwam. Ze bracht Janoom een lekkere verse bak koffie met veel suiker. Dat was hem nog nooit overkomen! "Ja, hé, dat is me nou ook wat", riep Janoom uit. Nu jullie weten dat ik een paar centen heb, krijg ik om elf uur opeens lekkere koffie. Afijn, je moet maar tegen je moeder zeggen, dat het prima is en dat het niet zal schaden." Antje dacht, dat hij bedoelde dat het haar moeder later (als Janoom dood was) niet zou schaden, maar Janoom bedoelde dat het hem, als hij die lekkere koffie op zou drinken, niet zou schaden. Hij wreef zijn eeltige, ijverige vingers, streek eens met zijn hand over zijn doornige rug en mompelde:"Hoe krommer de leest, hoe fijner de geest."

Hent, de man van Daot, kreeg bij zijn thuiskomst natuurlijk meteen het hele verhaal te horen en hij op zijn beurt vertelde het meteen weer door aan zijn broer in Wamel. Al spoedig werd er besloten, dat Janoom het beter zou krijgen en dat ze het wat gezelliger voor hem zouden gaan maken. Om half een kwam Daot, zijn zuster, in eigen persoon naar het kamertje van Janoom om hem te vragen of hij voortaan weer bij zijn familie aan tafel wilde mee-eten. Over het borreltjes drinken zou niet meer gesproken worden. "Jij en je man Hent weten zeker ook al dat Janoom een paar centen heeft, hè? Ja, als je rijk bent, kun je van alles gedaan krijgen; dan kun je doen wat een ander laten moet en laten wat een ander doen moet. 0, Daot, het geld dat stom is, kan mij, die krom is, niet beter maken, maar het kan toch veel! Goed, ik zal meekomen, hoor! Schaden zal het niet!"

Hent stond met uitgestoken hand gereed om Janoom te ontvangen. "Wat gebeurd is, is gebeurd, zwager", zei hij. ''Kom schuif aan". Het grootste stuk spek lag om op Janoom's bord en de lepel die in de gestampte snijboontjes stond, wees ook al in zijn richting. Zo keerden voor Janoom al vrij snel de huiselijke gezelligheid en de belangstelling voor zijn naaste bloedverwanten terug. Hij leidde nu een leven als een visje in het water. Zijn dagelijkse gang naar Gepke was vol plezier, zijn werk viel hem niet meer zwaar en - alszijn verdiensten goed waren geweest - gaf hij, om in zijn rol te blijven, aan Daot wat geld.

En werd de belangstelling of de behandeling wel eens wat minder, dan hoefde hij maar af en toe het geld te laten rinkelen om er voor te zorgen dat de thermometer weer begon te stijgen. Aan de driehonderd gulden kwam hij verder niet. Die bleven mooi opgeborgen in de grote kist, waarvan hij de sleutels aan een touwtje om zijn nek droeg onder zijn hemd. Zijn broer uit Wamel, die vroeger nooit naar hem om keek, nodigde hem nu vaak uit en haalde hem zelfs met paard en wagen op en bracht hem ook weer terug naar Dreumel.

Zo verliepen er een aantal jaren. Uiterlijk scheen Janoom veel vrolijker; zijn geweldige drinken werd minder, maar inwendig zat het hem niet bepaald goed: de jenever, vroeger te veel gebruikt, had zijn gebochelde lijf geheel ondermijnd, zijn benen verslapt en zijn geest verflauwd; en de wetenschap dat hij zoveel beter behandeld werd vanwege zijn geld, had het weinige beetje liefde voor zijn familie in haat doen veranderen.

Na een vrolijke avond, waarop hij weer meer als anders gedronken had en ook nog van alles door elkaar, kon hij de volgende morgen niet meer opstaan. Krom, met opgetrokken knieën, lag hij in zijn bedstee te kermen van de pijn. "Daot, och Daot, ik ben zo ziek! Het zit me niet goed aan mijn hart. Ik zou graag de dokter bij me willen hebben. Het loopt mis met Janoom!" "Maar Janoom," antwoordde Daot, "We kunnen toch niet voor elk wissewasje de dokter uit Lith laten komen." "Och, hoe kun je dat nou zeggen, Ik ben heel erg ziek. Stuur Hent naar Lith en laat Antje tegen Gepke, de kastelein, zeggen, dat ik hem hier verwacht. En gauw!" kreunde Janoom.

Een halfuur later zat Gep, hand in hand bij Janoom's bed. "Hier", fluisterde Janoom, "Om mijn nek zitten de sleutels van die kist daar. Snijd het touwtje door, haal die sleutels eraf, maak de kist open en neem je geld. Het ligt er nog precies zo, als ik het van je gekregen heb. Maar doe het zachtjes, zonder te rammelen. Sluit de kist dan weer en gooi de draad en de sleutels in de Waal. Thuis moet je dan de schuldbekentenis verbranden. Ik dank je voor al je hulp, waardoor ik het de laatste jaren zo goed heb gehad. Als mijn klanten bij je in de herberg komen, doe ze dan de groeten van me. En nou - vaarwel, Gep! Nee, nee, niet huilen, het is nu eenmaal mijn tijd. De jouwe komt ook!"

Toen Gep, met tranen in zijn ogen, de dijk uitliep naar huis, kwam hij de dokter tegen, die bij Hent in de kar zat. Deze vond de mismaakte patiënt nog levend, maar Janoom's hart werkte slecht. Zijn oordeel was, dat Janoom de avond niet meer halen zou. En het kwam precies zo uit. Janoom stierf om vijf uur: Een dorpslegende had opgehouden te bestaan!

Geen echt gemeende traan werd er gelaten, toen de familie bij elkaar was gekomen om over Janoom's begrafenis te praten. "Hoe moet hij begraven worden?" vroeg Hent. "Wel, door de armenzorg natuurlijk", zei Willem uit Wamel. "Dat kun jij makkelijk zeggen" antwoordde Hent. Jij zit in Wamel. Maar als de diakens van de kerk hier horen, dat Janoom zoveel geld nagelaten heeft, dan zitten wij met de schande. Nee, nee, Janoom moet netjes en fatsoenlijk begraven worden. Een vuren kist is wel voldoende", zei Hent. "En een bloemetje moet hij ook hebben", d'n hals!" sprak Daot. "Dat kan er nog best af'. Eenvoudig, maar netjes en stemmig werd Janoom zo aan de aarde toevertrouwd.

Toen de plechtigheid afgelopen was en de buren en kennissen vertrokken waren, trok Hent z'n jas uit en riep: "En nou zullen we eens kijken, waar "d'n Bult" z'n centen heeft verstopt!" Het eerst viel de aandacht op de grote kist. Maar hoe men ook zocht, in z'n kleren, op de tafel, onder de tafel, in de bedstee en daaronder, men kon de sleutels niet vinden. "Haal op de bijl, Antje!" commandeerde Hent. "Ik sla de deksel in!" Met een geweldige slag schoot de bijl door de deksel. Een holle echo weerklonk uit de kist, die helemaal leeg was. "Wel dekselkater! Waar heeft hij zijn centen dan?" Daot onderzocht het bed, Willem brak zelfs de planken uit de vloer, Antje kroop met een petroleumlampje onder de bedstee, maar alle onderzoekingen leverden niets op. Het zweet stond ze allemaal op het gezicht.

Aan de bedstee, links en rechts, hingen als stille getuigen van die angstige spanning de trouwe waterlaarzen van de dode. "Moeder, in die laarzen misschien?" riep Antje. Hent greep er een, keerde hem om, maar.... niks. Daarna de andere. Ja! ja! Daar viel een briefje uit. Het was in vieren gevouwen en al geel geworden. Zou dat een aanwijzing zijn? Misschien was het wel een testament! Net iets voor Janoom om in die laarzen zijn geheim te bewaren! Willem, die het meeste bij de pinken was, nam het briefje uit de handen van Hent en ging er mee onder de lamp staan. Zo goed en zo kwaad als dat ging, las hij:

 

Bedankt voor de goede zorgen van de laatste jaren.

Treur niet te veel om Janoom en ook niet om het geld.

Ik had het geleend en eerlijk weer teruggegeven.

Het geld, dat stom was, hielp hem, die krom was!

Janoom

 

De waterlaarzenroem is met de dood van Janoom uit Dreumel verdwenen. Nu woont er een gewone schoenlapper, niet beter en niet slechter als alle andere schoenlappers.