De mol


Soort: Gewone of Europese mol

Dreumelse naam: mol
Wetenschappelijke naam: Talpa europea
Familie: Mollen
Orde:  
 
Profiel: De lichaamslengte van een mol varieert van 11 tot 16 cm en het gewicht ligt tussen de 30 en 130 gram. Het wijfje is iets kleiner dan het mannetje. De mol heeft een korte zwartfluwelen vacht waarmee hij, dankzij een speciale plaatsing van de haren in de huid, even gemakkelijk voor- als achterwaarts door de gangen kan bewegen.

Bij de meeste zoogdieren zijn de haren in een bepaalde richting geplaatst, meestal naar achteren, maar bij de mol kunnen de haren in de huidaanhechting kantelen, zodat ze niet blijven steken in de gangwanden als de mol achteruit krabbelt.

Kenmerkend voor de mol zijn de tot grote graafhanden omgevormde voorpoten, met elk vijf vingers met puntige nagels en een duimpje, waarmee het dier de ondergrondse gangen graaft. De reuk en gehoor zijn matig en het zicht is slecht. De mol heeft kleine, slecht ontwikkelde ogen, niet groter dan een flinke speldenknop.

Zijn belangrijkste zintuig is zijn spitse roze snuit die gevoelige snorharen en tastzenuwen bevat. Zijn kleine staartje (2-4 cm) wijst altijd omhoog. De mol kan zich relatief snel voortbewegen, zowel voor als achteruit. Onder de grond is dat 7 kilometer per uur en boven de grond 5 kilometer. Hij is in staat een grote kracht uit te oefenen en kan een steen van 20 keer zijn gewicht verplaatsen. De mol is ook een goede zwemmer. 

 
Voedsel: Regenwormen zijn het  belangrijkste voedsel van de mol. Daarnaast eet hij bijna alle andere dieren die hij in zijn gangen aantreft: larven van de langpootmug, maden en andere insectenlarven, duizend- en miljoenpoten, naaktslakken, enzovoort.  De mol moet per dag 40 tot 50 gram aan voedsel binnenkrijgen.

In de herfst en winter legt hij voedselvoorraden aan. De mol verlaat zelden zijn gangenstelsel. Alleen om een nieuw territorium te zoeken, en een enkele keer om bovengronds insecten te vangen. 

 
 

Voortplanting: In de paartijd (februari-april) gaan mannetjes op zoek naar vrouwtjes. Ze verlaten hun territorium en graven lange mollenritten, totdat ze een vrouwtje hebben gevonden.

In mei of juni worden de jongen geboren. Na een draagtijd van een maand werpt het wijfje in het nest in de centrale ruimte 3 tot 6  naakte en blinde jongen. De jongen zijn dan 3,5 gram zwaar. Alleen het vrouwtje zorgt voor de jongen. Als ze een maand oud zijn verlaten ze voor het eerst het nest. Weer een maand verder gaan ze op zoek naar een eigen plek.. Slecht 2% haalt de leeftijd van 3 jaar.

 
Waarnemen: Er worden zowel oppervlakkige gangen (de jaaggangen of mollenritten) als dieper gelegen gangen gegraven (tot op een diepte van 120 cm).

Bij de diepere gangen wordt de grond omhoog gedrukt waardoor molshopen ontstaan. Per uur kan de mol een gang graven van 12 - 15 meter lengte. Een mol heeft een territorium van ongeveer 400 vierkante meter.

   

Bestrijden of verjagen: Mollen zijn  heel nuttig. Ze eten insecten die schadelijk zijn voor de (moes)tuin en het gras. Bovendien verbeteren ze de structuur van de grond. Omdat mollen schade kunnen toebrengen aan aan de grasmat zijn ze niet erg geliefd. Volgens de nieuwe Flora- en fauna wet in Nederland is de mol vanaf  2005 niet langer een beschermd dier. Mollenklemmen en gif kunnen dus worden ingezet om ze te doden. Maar ze kunnen ook worden verjaagd door ze het leven zuur te maken.

Hier volgen enkele tips:

  • Strooi visafval, uien- of knoflooksnippers of leg mottenballen  in de mollengang.
  • Mollen houden niet van hoge tonen. Er zijn muziekkaarten te koop. Stop die in de mollengang. Het geluid verjaagt de mollen. Graaf een fles in de mollengang. De openfles brengt een fluittoon voor.
  • Plant keizerskronen (Fritillaria imperialis). Het ruikt naar vossen, waarvan de mol een prooidier is.
  • Trap elke dag de gang(en) dicht. De molshoop dient als luchttoevoer voor de gangen.
 
  • Mollen houden niet van trillingen. Hiervoor zijn apparaten te koop, maar je kunt ook op een ijzeren staaf, die in de mollengang is geslagen, drummen.

Bijgeloof: Mollenpoten werden meegedragen voor geluk, en zouden bij kinderen helpen bij het doorbreken van de tanden; dit vanwege het verband dat men zag tussen de nagels aan de voorpoten van de mol en het doorbreken van tanden.

Tot slot nog een tweetal spreuken:
Zijn er januari veel mollen, dan laat de winter niet met zich sollen
Maakt de mol veel hopen, dan zal de regen lopen.