Klein hoefblad

nudist onder de plantensoorten


redactie - Wilma van Oss


 

Naamgeving
Tussilago
is afgeleid van het Latijnse ‘tussis’ dat hoesten betekent en ‘agere’ van verdrijven. Hoefblad heeft namelijk ‘hoestverdrijvende’ eigenschappen.
De soortaanduiding ‘farfara' (meel dragen) verwijst naar de witte (viltig behaarde) onderzijde van de bladeren.
 


De Nederlandse naam Hoefblad zou deze soort kunnen danken aan de vorm van het blad, dat wel wat op een paardenhoef lijkt (zie onder Sage).
   
Groeiplaats
Klein hoefblad is een pionierplant en vestigt zich op pas verstoorde grond, op kale en braakliggende terreinen, taluds, puin, wegbermen. De soort heeft een voorkeur voor vochtige klei- en leemgronden. Je ziet het dan ook vaak massaal op de uiterwaarden, rond de kribben.
 

Herkenkenmerken
Het Klein hoefblad (Tussilago farfara) wordt ongeveer 30 cm hoog en is overblijvend. De soort is lid van de familie Composieten (Asteraceae).

De bloeistengels dragen maar 1 bloemhoofdje. Het gele, eerst opgerichte, maar later knikkende hoofdje is 2 tot 3 cm groot. De bloeiwijzen hebben buisbloemen en zeer smalle lintbloemen.

De bloeitijd ligt vroeg, gewoonlijk in maart en april, bij gunstig weer zoals nu het geval is al in februari. De plant is een naaktbloeier. Dit betekent dat de bladeren pas na de bloei verschijnen. Tijdens de bloei zijn de bladeren beperkt tot korte, groene of rode schubjes langs de stengel.
 

Na de bloei ontwikkelen zich de hoefvormig tot ronde, getande bladeren. Deze staan in een rozetvormige krans rond de steel.
 
Naamgenoot met een dubieuze reputatie

 

 

Naast het Klein hoefblad is er ook nog een Groot hoefblad (Petasitis hybridus). Dit is ook een naaktbloeier en wel familie, maar de soort hoort tot een ander geslacht. De soort groeit aan de waterkanten met paarsroze bloemen. De enorme bladeren lijken op de rabarberbladeren. Het is een echte woekeraar en wordt daarom ook wel Allemansverdriet of Pestwortel genoemd.
 
Sage: een poging om de naam en de groeiplaats van deze soorten te verklaren
Heel lang geleden leefde er een wijze hoofdman. De hoofdman was onafscheidelijk van zijn borstelig behaarde, grijze hengst. Graag ging hij samen met zijn dochter paardrijden. Die reed dan op een jonge merrie met opvallend gele manen.

Op een morgen zei de hoofdman tegen zijn dochter: “Ik heb zo raar gedroomd. In mijn droom verscheen een engel die me zei dat vandaag een vloedgolf onze dorpen aan de rivier komt vernietigen. De engel zei me dat jij en ik zo snel mogelijk alle dorpelingen moeten waarschuwen en de kinderen en de oude en gebrekkige mensen in veiligheid moeten brengen. Maar kijk, de lucht is blauw en er is geen zuchtje wind! Wat moet ik daarmee?” De dochter dacht een poosje na en zei: “Laten we niet het risico lopen dat dit een waarschuwing is van boven en wij daar niets mee hebben gedaan.”

In het eerste dorp lachten de mensen hen uit en wezen naar de wolkenloze hemel, maar op bevel van hun hoofdman trokken ze toch de heuvels in met hun vee. Op weg naar het verst gelegen dorp zagen ze aan de horizon een dreigend, donker wolkendek opzetten, terwijl er in de natuur een onwerkelijke stilte heerste, geen blaadje bewoog, geen vogel zong. Het was onheilspellend. Het duurde niet lang of de wind striemde in hun gezichten en de regen kwam met bakken uit de lucht. Met soms wel drie of vier kinderen of oudjes voor hen op de paarden reden ze op en neer tussen de oever en de heuvels, terwijl de andere dorpelingen te voet naar de hoger gelegen delen vluchtten.

Plotseling zagen ze een reusachtige golf op het dorp af razen, die alles overspoelde. In het kolkende water klampten de hoofdman en zijn dochter zich vast aan een boomstam en strandden op een heuvel. Maar hun paarden verdronken in de woeste golven. Vader en dochter waren ontroostbaar, maar ook trots omdat ze met hun dieren zo velen het leven hadden kunnen redden.

Aan de oevers van de overstroomde rivier verschenen de volgende lente op de kale, natte grond kleine gele bloempjes zonder blaadjes en niet snel daarna grote borstelachtige kale grijs-roze bloemen, ook zonder bladeren. Die nacht verscheen de engel weer in de droom van de hoofdman en zei: “Jullie paarden hebben hun leven gegeven voor het redden van vele dorpelingen. Hun heldhaftige dood zullen de mensen niet vergeten. Want kijk op de oevers waar zij galoppeerden groeien nu als eerste lentebodes hun bijzondere bloemen. Deze bloemen zijn aan hen opgedragen.”

Vader en dochter liepen vaak langs de kleine gele bloemen met de kleur van de manen van de jonge merrie en de grote borstelachtige bloemen met de grijze kleur van de grote hengst. Al snel ontdekten ze dat na het verwelken van de bloemen, de bladeren verschenen in de vorm van paardenhoeven. De grijze bloemen kregen reusachtige grote bladeren en de gele bloemen kleinere, in de vorm van de hoeven van hun geliefde paarden. En daarom heten ze sindsdien Groot hoefblad en Klein hoefblad.