Vertakte leeuwenhand

een soort die een andere naam kreeg


redactie - Wilma van Oss


 
Vertakte leeuwenhand  (Leontodon autumnalis)
 

Naamgeving

Leontodon komt van Leaena (Latijn) en betekent  ‘leeuw’, dit verwijst naar de Nederlandse naam leeuwenhand. De naam zou te maken hebben met het uiteinde van de kroonbladeren. Deze zijn aan het uiteinde getand. De plant bloeit in de herfst, vandaar de soortaanduiding autumnalis, wat ‘herfst’ betekent.

Vroeger heette de soort in Nederland herfstleeuwenhand, dus een letterlijke vertaling van de wetenschappelijke naam. Maar de geleerden die gaan over de Nederlandse naamgeving hebben in hun wijsheid besloten dat vertakte leeuwenhand een betere naam is. Dit verwijst naar de vertakte stengel.

Er komen in Nederland naast de vertakte leeuwenhand ook nog de ruige leeuwenhand en de kleine leeuwenhand voor. De vertakte leeuwenhand komt in Nederland het meest voor en is zeker ook in Dreumel te vinden.

 
 

 

Planten en hun namen
Alle planten hebben een naam, dat moet wel als je er over wilt kunnen praten. Als je dat dan ook nog met mensen in andere landen wilt doen, is het handig dat planten ook nog een  naam hebben die in alle landen en in alle talen hetzelfde is: een wetenschappelijke naam. Aangezien het Latijn al eeuwenlang de taal is van de wetenschap werd dit dus de taal die uitgangspunt werd bij de naamgeving.

Maar men was niet zo zuiver van de graad en in de loop der eeuwen zijn er ook Griekse en Oosterse leenwoorden gebruikt. Ook werden planten genoemd naar mensen waarvan de naam verlatijnst werd.

Carl Linnaeus (1707 - 1778) is de grondlegger van de naamgeving van planten- en diersoorten. Hij werd geboren in Zweden en studeerde geneeskunde. De studie der planten maakte toen nog deel uit van de medicijnenstudie, omdat planten gebruikt werden bij het maken van geneesmiddelen.

 

Zijn aanstaande schoonvader stelde Linnaeus in staat om in het buitenland de doctorsgraad te halen (dat kon toen nog niet in Zweden), om zo verzekerd te zijn van een goed inkomen. Linnaeus’ keus viel op Nederland. Daar waren beroemde geleerden die hij graag wilde ontmoeten en je kon er in Harderwijk (toen een universiteitsstad) goedkoop en snel promoveren. Ook Linnaeus’ promotie ging, zeker naar hedendaagse maatstaven, super snel. Hij arriveerde op 17 juni 1735 in Harderwijk en zeven dagen later kon hij de doctorsbul in ontvangst nemen. Hij bleef drie jaar in Nederland en inventariseerde de exotische planten van de tuinen en kassen van de buitenplaats ‘De Hartekamp’ (Heemstede).

Terug in Zweden werd hij in 1742 benoemd tot hoogleraar aan de universiteit van Uppsala. In 1751 publiceerde hij zijn hoofdwerk, de Philosophia botanica. Hierin introduceerde Linnaeus het systeem dat hem wereldberoemd zou maken: de binaire (of binominale) nomenclatuur. Dit hield in dat de planten- en dierensoorten twee namen kregen. De eerste naam is de geslachtsnaam van de soort, de tweede de soortaanduiding. De geslachtsnaam wordt geschreven met hoofdletter en de soortaanduiding met kleine letter. Dit in tegenstelling tot de Nederlandse planten- en dierennamen die met een kleine letter worden geschreven, omdat die niet als eigennamen worden beschouwd.

In de vakliteratuur wordt degene die de soort het eerst heeft beschreven en de naamgever is achter de naam aangegeven. Als Linaeus de soort als eerste heeft beschreven dan staat er L. achter soortaanduiding.

 

De moderne mens kreeg van Linnaeus bijvoorbeeld als wetenschappelijke naam Homo sapiens L. Homo betekent mens/man en sapiens is in het Nederlands, wijs.  Een voorbeeld dat de naam niet altijd de vlag is die de lading dekt.

Zo is de wetenschappelijke geslachtsnaam/botanische naam van de vertakte leeuwenhand,  Leontodon autumnalis L. Deze soort hoort bij het geslacht Leontodon en de soortaanduiding is autumnalis  en geeft een kenmerk van deze soort: bloeit in de herfst. En Linnaeus heeft deze soort beschreven (L.).

De wetenschappelijke naamgeving wordt nu geregeld door de International Code of Nomenclature for algae, fungi, and plants (ICN), een 'wetboek' dat de wetenschappelijke namen van planten, schimmels en algen regelt. Deze club van geleerden bemoeit zich niet met plaatselijke naamgevingen. Daar zijn dus weer andere wijsneuzen voor.

 
Een aantal plantensoorten dat in Nederland in het wild voorkomt, heeft naast de Nederlandse naam ook nog een volksnaam. Die kan van provincie tot provincie verschillen. De verklaring levert vaak tegenstrijdige verklaringen op, maar soms prachtige verhalen.
 
Groeiplaats
Op vochtige, voedselrijke grond met vaak wisselende waterstand: uiterwaarden, dijken en bermen.
 
Herkenkenmerken
 
 

 

De hoofdjes zijn alleenstaand en zijn 1 - 3,5 cm groot en bestaan alleen uit lintbloemen.
De randbloemen hebben aan de onderkant een roodachtige streep.

Bloeitijd is juli tot in oktober.

 

De 7 tot 45 cm hoge plant is overblijvend.

De stengel is vertakt, stengel naar boven met vrij veel schubben.
De bladeren zijn (vrijwel) kaal lancet-/ lijnlancetvormig met aan het eind een lange smalle slip.