Milicien

 redactie: Jodi van der Giesen

reacties/opmerkingen:karibuni@tele2.nl

nr.

28


Om, deze keer, maar eens direct met een deur in huis te vallen …

 

De zeventiende overlijdensakte uit het jaar 1833. De eerste snelle blik gaat dan van de naam onmiddellijk naar de leeftijd van de overledene. Daar hangt het alsmaar vanaf of een doodakte toegevoegd kan en zal moeten worden aan een al bestaand persoonlijk dossier van een in Dreumel geboren persoon of … niet.

In dit geval niet, hetgeen meer te maken heeft met het onvolprezen gegeven dat Hermanus Peeters Peeters blijkbaar in Wamel wordt geboren en niet in Dreumel. Zodoende geen al aanwezig persoonlijk dossier van Hermanus.

Naast alle andere gegevens van onder de jurisdictie van de gemeente Dreumel vallende overledenen die in de databaseregistratie worden verwerkt, wordt ook het beroep van de overledene vermeld, als dat tenminste op de akte wordt verwoord. De inmiddels vanaf 1811 tot en met 1833 (zie voetnoot *)) opgebouwde ervaringen met overlijdensakten leren, dat vaker niet dan wel de beroepen worden vermeld. En als, dan in bijna alle voorkomende gevallen slechts bij mannelijke overledenen (en hun getuigen). Maar er zijn ook arbeidsters.

 

Uiteraard zijn praktisch alle beroepen de revue al vele tientallen, zo niet honderden keren gepasseerd. Het beroep arbeider staat bijvoorbeeld op ongekend eenzame hoogte ten opzichte van de daarna meest voorkomende beroepen. Landbouwer en schipper scoren ook relatief hoog.

Maar het beroep “milicien” komt op deze akte, maar nog veel unieker, op alle geregistreerde (16.579) akten tot nu toe, voor het allereerst voor. En de bij tijd en wijle sleurmatige routine waarmee het allergrootste deel van de akten wordt geregistreerd, wordt ineens wakker geschud. De door de plotseling opkomende nieuwsgierigheid gegenereerde adrenaline stroomt ineens weer door d’aderen.

Wat betekent dat … milicien?

Hoe je dit soort vragen “vroeger” oploste, zou me nog redelijk helder voor de geest moeten staan. Immers, de tijd vóór internet maakte een aanzienlijk deel van mijn bestaan uit. Maar in plaats van naar ver weg gelegen bibliotheken te moeten reizen om in encyclopedieën en soortgelijke imposante boekwerken te gaan zoeken naar de betekenis van dit vooralsnog onbekende woord, zou je in het huidige tijdsgewricht mogen veronderstellen dat internet supersnel een aantal antwoorden zou moeten kunnen aanbieden. En die komen er dan ook in overvloed.

Google stelt nog wel de vraag of je niet veel liever iets over het milieu wilt weten. Maar als je dat rigoureus ontkent en standvastig volhoudt dat je toch echt iets over milicien wenst te weten te komen, dan worden er legio documenten aangeboden waar dit woord in wordt gebruikt.

In de ”Dordrechtsche Courant” van “Dingsdag den 9 Maart”:

 

Langzaam maar steeds duidelijker lijkt het woord milicien onlosmakelijker verbonden met al de jongelingen die in de nationale militie moeten dienen. De dienstplichtigen.

Ooit in het leven geroepen door Napoleon Bonaparte, die, tegelijkertijd het startschot gevend voor de Burgerlijke Stand, jongelingen wil rekruteren om meerdere jaren lang verplicht te dienen in zijn legers, die op diverse strijdvelden slagen uitvechten.

De Burgerlijke Stand is, vermits goed bijgehouden, hèt middel om op elk willekeurig moment te kunnen bepalen welke mannelijke personen de leeftijd van achttien bereiken en zich – op die leeftijd ‒ moeten laten inschrijven en zich ter beschikking moeten houden voor militaire dienstplicht.

Je kunt dan nog uitgeloot worden, of je bent kleiner dan 1,57 meters en dan hoef je niet te dienen. En als je geld genoeg hebt, koop je gewoon je dienstplicht af, door een ander persoon te betalen en in jouw plaats dienst te laten nemen.

   

Er zijn nog meer oude documenten waarop steeds duidelijker wordt onder welk gesternte de personen die milicien waren, moeten werken en leven.

In de “Tilburgsche Courant” van “Donderdag 21 Junij 1877”:

 

(Oorspronkelijke tekst gehandhaafd): “Door den krijgsraad te ’s Bosch is jl. Vrijdag een vonnis uitgesproken, gewezen tegen een soldaat-milicien der ligting van 1861, die in 1865 heeft verzuimd te voldoen aan eene oproeping voor de werkelijke dienst; genoemde milicien is te dier zake veroordeeld tot 42 dagen detentie en tot het gemis der cocarde (*) gedurende een half jaar. De gevolgen dezer laatste straf zijn, dat de milicien, wanneer zijne detentiestraf is geëindigd, weder als milicien gedurende vijf jaren dienstplichtig zal zijn.

Dit is gedurende dit jaar de tweede maal dat een milicien wegens een dergelijk feit door den krijgsraad tot verlies van cocarde en detentiestraf wordt veroordeeld.

Dezer dagen is andermaal een milicien in de gevangenis aldaar opgenomen, beschuldigd van hetzelfde feit als de twee vorigen. Bedoelde miliciens keerden uit Amerika terug, waarnaar zij zich alvorens aan hunne militie-pligten te hebben voldaan, hadden begeven, en moeten nu voor die daad zwaar boeten.”

 

(*) Cocarde =

 

… door de dienstplichtige infanterie schutterij tussen 1880 en 1900. Zoals u ziet is de sjako getooid met een metalen plaat van een rijkswapen.

Daarboven de door u genoemde onderdelen: lis, kokarde en lisknoop. Eigenlijk vormen deze drie één geheel met de pompon. De pompon is de bol, bovenop; daaronder loopt een band van metaaldraad naar beneden, de lis; deze is vastgezet met een kleine bolle knoop, de lisknoop; onder de lis de oranje kokarde, een ronde, geplooide versiering, bij de gewone soldaten van leer gemaakt en voor de (onder)officieren van zijde.

Bron: Legermuseum.

 

 

In de “Dordrechtsche Courant” van 6 augustus 1875:

 

“‒ Naar aanleiding van het berigt uit Indie, dat de fuselier Lagerman zou bekend hebben de moordenaar van mevr. van der Kouwen te zijn, zegt het Vad. daar nog te kunnen bijvoegen, dat genoemde Lagerman zich werkelijk als milicien-plaatsvervanger in Den Haag met groot verlof bevond ten tijde van den moord. De man stond wegens pligtverzuim en dronkenschap zeer ongunstig bekend. Hij heeft, naar men meent, een tijdlang zamengewoond met den bekenden de Jong. Welke strekking de aanwijzingen hebben, door hem gedaan, en de onderscheiden ophelderingen, door hem gegeven, waarvan de Indier spreekt, weet men echter niet.”

Hoe slim of belezen de miliciens zijn ten tijde van hun respectievelijke dienstplichten, kan worden afgeleid uit het “Verslag van den staat der hooge- middelbare en lagere scholen over 1896-1897. (Milit.O. Hoogere vorming van officieren)”. Een Tweede Kamerverslag met o.a. bijlage D

 

 

 

Weliswaar allemaal geschriften over miliciens ver nadat, in 1833, Hermanus Peeters Peeters in Naarden overlijdt. Op achttienjarige leeftijd. Ver weg van huis en haard en zijn moeder Geertruij Peeters.

Hij krijgt deze vreemde, twee identieke, achternamen overigens omdat op zijn geboorteaangifte de aangever …

 

 

… Lamert Brands, de Wamelse secretaris er blijkbaar van heeft weten te overtuigen dat de twee voornamen van de pasgeborene Hermanus Peeters zijn en diens achternaam ook Peeters. Echter wordt op deze akte de naam en voornaam, in die volgorde, opgevoerd. En had een ieder en met name de secretaris kunnen en moeten volstaan met respectievelijk “Peeters” en “Hermanus”.

Maar vooruit, een ambtenaarlijk dwalinkje meer of minder. Wie maalt erom? Het zou zomaar tot 2013 kunnen duren eer dat iemand op zou vallen! Maar de abusievelijke namen worden wel op zijn Dreumelse overlijdensakte herhaald en vandaar de dubbele Peeters. En het is niet geheel onwaarschijnlijk dat genoemde Lamert Brands per ongeluk ook de biologische vader is van Hermanus. (Maar blijkbaar niet met Geertruij trouwt, zodat Hermanus de achternaam van zijn moeder blijft behouden).

En niet alleen op de Dreumelse overlijdensakte wordt deze dubbele achternaam herhaald, hetgeen slechts een weergave was en is van hetgeen op het extract beschreven wordt. Zeg maar, de schriftelijke boodschap van de Naardense B(urgerlijken)S(tand)-secretaris naar zijn Dreumelse ambtgenoot, om laatstgenoemde van het overlijden van een Dreumelse dorpsgenoot op de hoogte te stellen. BS-ambtenaren zijn daartoe verplicht volgens het Burgerlijk wetboek.

Maar omdat Hermanus overlijdt in Naarden en de Naardense BS-Ambtenaar door datzelfde Burgerlijk wetboek wettelijk verplicht wordt een Naardense overlijdensakte op te stellen als er iemand, willekeurig wie, in die gemeente is komen te overlijden, doet hij zulks evenredig. Dus wederom twee keer Peeters.

 

 

Op de overlijdensakte wordt achttien jaar aangegeven, maar in feit is Hermanus (15-01-1814 t/m 17-07-1833) negentien als hij overlijdt.

Geen sterveling hoeft zich de vraag te stellen of Naarden aan het begin van de negentiende eeuw een vestigingsstad is. Al in 1685 worden de bouwwerken voltooid die Naarden beschermen met dubbele verdedigingswerken. Van november 1813 tot mei 1814 vindt het beleg van Nederlandse militairen van Naarden nog plaats, aangezien een Franse generaal (die Naarden in 1795 had ingenomen) zich weigert over te geven na de capitulatie van Napoleon.

 

Bron: Google Earth

 

Geen al te overdreven verbazing dus dat milicien Hermanus in vestingstad Naarden overlijdt, alhoewel het zeker geen ongerede vraag zal zijn … waaraan?

Hij is niet de eerste (maar de derde) milicien waarvan uit andere oorden extracten van overlijden het Dreumelse gemeentehuis bereiken. De zeer twijfelachtige eer de eerste Dreumelnaar en milicien te zijn, waarvan een Dreumelse overlijdensakte wordt opgemaakt, valt Gerrit de Man te beurt.

 

 

Zijn “originele” overlijdensakte wordt in Eindhoven opgemaakt, daar waar hij gestorven is.

 

 

Er is wel een opvallend verschil tussen de akten van Hermanus Peeters Peeters en Gerrit de Man, althans met betrekking tot de periode tussen het feitelijke overlijden en de inschrijving in het Dreumelse register.

Hermanus overlijdt op 17 juli 1833. Zijn Dreumelse overlijdensakte wordt al opgemaakt op 23 juli 1833, zes dagen na zijn overlijden te Naarden. (Dreumel / Naarden = 85 km).

Gerrit overlijdt te Eindhoven op 23 juli 1832. Zijn Dreumelse overlijdensakte wordt pas opgemaakt op 3 september 1832. Dat heeft heel wat langer geduurd, nl. 42 dagen. (Dreumel / Eindhoven = 63 km).

Ook van Gerrit de Man zullen we ons tot in lengte der dagen moeten blijven afvragen wat hem op vijfentwintigjarige leeftijd noodlottig is geworden. Hij sterft volgens de originele Eindhovense akte in het hospitaal, maar waaraan hij (over)lijdt, weten we niet.

En de derde milicien die veel te vroeg oorzaak is van het opmaken van een Dreumelse overlijdensakte is …

 

 

Arnoldus Jansen, die op 10 september 1832 wordt bijgeschreven in het register der overledenen.

Hij overlijdt in Gorinchem, waarvan dit de (scan van de) originele akte is.

 

 

Het extract van zijn Gorinchemse akte is ook snel overgebracht naar Dreumel.

Maar wat op deze akte weer opvallend lijkt te zijn is de leeftijd van Arnoldus. Dertig jaar is hij als hij overlijdt. Zal hij dan al (vanaf zijn achttiende) twaalf jaar militair zijn geweest en ooit als milicien zijn begonnen? Dan zou hij in 1814 al begonnen moeten zijn met zijn militaire carrière. Hetgeen goed mogelijk zou kunnen zijn, want …

Op bron: www.defensie.nl / Koninklijke Landmacht lezen we …:

 

 

Is Arnoldus Jansen dan mogelijk een vrijwillige beroepsmilitair geweest en gebleven?

We zullen het wel nooit meer te weten kunnen komen.                             
 
 

Bronnen: Legermuseum & Paradoxplaza (Militairen/miliciens in het begin van de 19e eeuw)

 

 

(Inmiddels enige weken verder dan het eind van bovenstaand verhaal):

Een vierde Dreumelnaar, met als beroep soldaat, schaart zich onder de dienstplichtig gevallenen.

 

Leonard(us) van der Eijk, hij is de twintigjarige zoon van Uijda van der Eijk en Jenneke (Johanna) van Ooijen overlijdt op 8 oktober 1835. In het zeer verre Maastricht nota bene.

Het duurt vervolgens tot 21 november, gelukkig nog wel van hetzelfde jaar 1835, tot het extract uit het Maastrichtse overlijdensregister in Dreumel is gearriveerd en het ingeschreven wordt in het Dreumelse register.

 

 

Tussen het daadwerkelijke overlijden van Leonard(us) en het vermeld worden daarover in de Dreumelse overlijdensakten is een cruciaal moment geweest waarop Uijda van der Eijk en Jenneke (Johanna) van Ooijen te horen krijgen dat hun zoon is overleden. Hoe verloopt dat destijds?

De telefoon wordt pas in de tweede helft van de negentiende eeuw uitgevonden. Dus die manier van communiceren bestaat in 1835 nog helemaal niet. De gebroeders Wright maken hun eerste vlucht met een vliegtuig (The Flyer) op 17 december 1903.

Sneller dan een door paarden voortgetrokken post- of een omnibus is er dan niet en het is dus voorstelbaar dat de getroffen ouders niet veel eerder dan de Dreumels gemeentelijk ambtenaar daarover bericht krijgen. Van de schrik vergeet de ambtenaar een aktenummer te vermelden.

 

 Verschrikkelijk, om pas 44 dagen na zijn overlijden te worden geïnformeerd daarover. Maar wellicht is die bekendmaking wel met een eerdere postkoets Dreumelwaarts gekomen.

Ik hoop het voor de getroffen ouders.