‘Drenkelingen doen herleven’

 redactie: Jodi van der Giesen

reacties/opmerkingen:karibuni@tele2.nl

nr.

39


Een eigenlijk volkomen willekeurige zondagochtend, alhoewel deze in 2014 gekenmerkt wordt door  4 mei te zijn. Dodenherdenking. Wat een geheel per ongeluk toepasselijke titel voor onderhavig onderwerp van deze Ouwe koe.

 

De doden die ‘we’ op deze dag herdenken vielen en zijn gestorven, aanvankelijk gedurende alleen de Tweede Wereldoorlog. Echter, sinds al een ruim aantal jaren worden tegenwoordig tegelijkertijd ook alle oorlogsslachtoffers sinds het begin van de Tweede Wereldoorlog (september 1939) herdacht tijdens deze plechtigheid. Een (nog) elk jaar terugkerende herdenking van deze epische gebeurtenissen, die naar schatting de wereldbevolking decimeerde met een nooit eerder (of sinds!) geëvenaard aantal van 72 miljoen individuen. Waaronder maar ’liefst’ 50 miljoen burgerslachtoffers. Het aantal Nederlandse slachtoffers, van het totaal aantal inwoners in 1939 van meer dan
8,5 miljoen, bedroeg bijna 199.000. (
Bron: Wikipedia).

 

Fantàstisch, dat al deze personen herdacht blijven worden en er elk jaar nog minstens een paar minuten stil wordt gestaan en gezeten bij de rol die deze mensen hebben gespeeld, hoe mogelijk kort ook, in het ondanks dat alles, hebben kunnen handhaven en tot nu toe waarborgen van de haast vanzelfsprekende vrijheid waarin wij nu alweer 69 jaren leven.

 

Velen van hen werden en worden herdacht door hun nabestaanden, voor zover tenminste bekend is wie de overledenen zijn. Zijn of haar nabestaanden, die herdenken aan alle gezamenlijke gebeurtenissen die ze zich kunnen herinneren bij de overleden persoon. Het meest intens herdenk je de personen waar je het meest van hebt gehouden en die, meestal een geruim aantal jaren, deel hebben uit mogen maken en die mee hebben mogen vormgeven, van de levens van die nabestaanden.

 

Maar er zijn ook velen die weliswaar, lieftallig en goedhartig, meegezogen in het grote dodenherdenkingsgebeuren, werden en worden herdacht, door al die velen die àllen herdenken, maar die toch onbekend zijn gebleven. Ooit onherkenbaar verminkt of ergens dood aangetroffen zonder identificatiemogelijkheden. Of zelfs nergens ooit meer aangetroffen. En dat is niet slechts voorbehouden voor de decennia na het begin van de Tweede Wereldoorlog. Helaas. Het is van alle tijden, zij het op veel individuelere schaal.

 

 

De heren Willem Jozef Triebels (L.) en Carel Elisa van Tricht (R.), respectievelijk fungerend Rechter Commissaris en Officier van Justitie bij d Arrondissementsrechtbank te Nijmegen, verklaren op deze Dreumelse overlijdensakte van 31 augustus 1865, dat ze een lijkje geschouwd hebben van een pasgeboren meisje, dat op
29 augustus van dat jaar werd gevonden te Dreumel, op ‘het land genoemd de Voren’.

 

Op dit (enigszins en alleen voor dit artikel aangepaste) onderstaande kaartje uit 1789, wordt aangegeven waar destijds de Voorn (Voren/Voorne) gesitueerd was. Recht tegenover Varik, maar dan aan de Heerewaardense en Dreumelse kant van de Waal.

 

 

 

Linksonder: Varik, middenonder: Voorne, rechtsboven: Oude Maasdijk (Dreumel).

Om een enigszins realistisch vergelijk mogelijk te kunnen maken tussen het oude en recentere kaartje, moet het eerste kaartje onherroepelijk gedraaid worden om Maas en de Waal op een vergelijkbare positie te schikken:

 

 

Het is dan zeker voorstelbaar dat er destijds (1789) een verbinding tussen Waal en Maas bestond, echter op een andere locatie dan waar tegenwoordig de sluis en verbinding tussen Waal en Maas bij St. Andries liggen? Zie de geel gekleurde lijnen, min of meer in overeenstemming met die op het kaartje erboven.

 

 

Ook op de (bron) website van www.heerewaarden.info wordt aangegeven dat fort (Schans te) Vorn (= Fort Nassau) ‘verderop’ gelegen was dan fort (Schans te) Andries.

 

 

 
In ....

 

… maar liefst 698 gedigitaliseerde bladzijden … worden nog ‘enkele’ voor- en nabeschouwingen ten beste gegeven, nota bene in 1881. En een ieder hedentendaags mens maar alles over een kam scherend, denkend dat ons land 130 jaartjes geleden slechts op de been gehouden werd door arbeiders, huismeiden, landbouwers en een enkele kar-, kooij- en timmerman. (Oorspronkelijke tekst gehandhaafd).

 

Het voormalig fort Nassau (de Voorn). Heette in 1327 de landscheiding tusschen Over- en Nederbetuwe »Osenvol en"), en zegt men dat van die scheiding noch van de beteekenis diens eigennaams  lets bekend is : wij zien »die Voeren" vermeld in het document van den Landvrede, 6 Jan. 1377 getroffen tusschen Jan van Blois met zijne gernalin Mechteld hertogin van Gelre en tusschen ridderen en knapen van Overbetuwe, Nederbetuwe, Tielerwaard enz. Met een »cleyn weertken gelegen bij den Voeren, met alle sande ende visscherien, die vervallen in den dyepen ende yn den drogen tusschen den Voeren ende den gericht van Hesel", zag zich Goosen van Varik door Willem van Gulik hertog van Gelre 2 Oct. 1383 beleend. Dit waardje nam Jacob van Yank 29 Nov. 1393 van den hertog in erfpacht 2), 't Wordt in de betrekkelijke oorkonde omschreven als »dit cleyne weerdeken bi de Voeren, alreneest Zegers husinge van den Voeren". Zoo bestond er dan toenmaals reeds een familienaam, aan dien plaatsnaam ontleend.

Zoekt men den naam niet vruchteloos op de kaart van Gelderland, door Mr. J. A. Nijhoff in 1859 nitgegeven: men weet dat hier bij eene doorsnijding tusschen Waal en Maas, dus nog in het eigenlijk dusgenaamd Maas-Waal of land van tusschen Maas en Waal, Prins Maurits (denkelijk kort vOcir of in 1599) eene schans, een fort aanlegde 3); van hier de driedubbele naam van »schans Voorn" 4) (Voornschans), Fort Nassau en Fort Nassau op de Voorn (Voorne)? 't Lag aan den Maasstroom lijnrecht tegenover Varik aan de Waal. En zoo kon er dan in de oorkonde van den fare 1383 sprake wezen van een waardje tusschen de Voorn en het gericht van Hesel (Heesselt), hetwelk bezuiden Varik ligt. gaar in ’t algemeen duidt de )Tegenwoordige Staat van Gelderland" de schans aan als een weinig (sic) boven de St. Andriesschans gelegen, doch is van den anderen kant ook weder meer beslist in de aanwijzing dat ze op een eilandje lag, misschien juister, een eilandje vormde. Kort voor den aanvang van het Twaalfjarig Bestand, smeedde Jacob Mom, amptman van Maas-Waal, met eenige anderen een aanslag ow Tiel aan de Spanjaarden over te leveren. Elij reisde te dien einde naar 's Hertogenbosch, deelde aan Grobbendonk, den gouverneur aldaar, zijn verraderlijk plan tnede, en hoorde dezen ook van een wenscheljjken aanslag op het fort de Vooren gewagen. Beide aanslagen mislukten ; Mom en de zijnen werden 17 April 1621 te 's Gravenhage als landverraders onthoofd '). Met zes bolwerken versterkt kon de schans in 1637 een aanval van Spanjaarden doorstaan. In den aanvang van Bloeimaand 1639 vergezelde Graaf Floris Il van Culemborg als gedepateerde te velde Prins Frederik Hendrik naar de schans Voorn, teneinde het (Mar verzamelde leger of te water naar de kusten van Vlaanderen of te land over Lithoijen naar Spaansch Gelderland te voeren 2). Bij den aantocht van het Fransche leger nit Kleefsland naar de Nederlanden in den jare 1672 lag het fort Nassau, evenals Tiel, van bezetting verstoken, voor den vijand bloot, en de Prins van Oranje bleek niet bij machte te wezen deze plaatsen te versterken ; zoodat de schans voorzeker destijds mede ten Joel heeft gestaan aan de rooverijen van eene Fransche troepenafdeeliiig onder den Graaf de Lorge, welk vliegend legertje eeist te Rumpt door den kloeken kapitein Johan Bouwens en zijn zestigtal voetknechten tot staan werd gebracht 3). Fort Nassau werd in Zomermaand deszelfden jaars door den Hertog van Turenne veroverd, en aan de schans St. Andries was een gelijk lot beschoren. Toen Tiel tegelijkertijd in de niacht der Franschen was geraakt, gelastte de intendant Robert deze stall, honderd viiftig man te leveren tot het helpen slechten van het fort de Voorn. De Registers op het archief van het voormalig Hof van Gelre leeren ons dat dit Hof 10 Nov. 1620 octrooi verleende tot het  verplaatsen van het veer aan den kop van de Voorn naar het punt voor de schans. Dit draagt iets bij tot kenschetsing der toenmalige lokaliteit. In 1660 komt Hendrik van Essen (tot Hul en Vanenburg) voor als gegoed bij het eiland de Voorn. En had hij tot bewaring zijner uiterwaarden en zanden een krib aangelegd ; Johan van Bommel narn dien weg onder voorwendsel dat hij niet volgens waterrecht was gelegd. Waaruit zich 7 December van dat jaar v6Or het Hof v. G. een proces ontspon. Had men sedert de verwoesting der vesting door de Franschen er geen werk meer van gemaakt en de schans geheel laten vervallen : het terrein, waar ze eenmaal als borstweering tegen den vijand stond, kreeg van lieverlede een ander aanzien doordat het eilandje kort voor 1741 van weerszijden met een dam aan het naastgelegen land werd verbonden 2). 't Karakter van een eiland bleef desniettemin bewaard ; in 1799 sprak men nog van »het eiland de Voorn onder Herwaarden". Tot dit terrein rekende zich het Domkapittel te Utrecht met George van Randwijk aan het hoofd tiendgerechtigd ; mitsdien beklaagde men zich 5 Juli in 799 voor het Hof, dat C. van Deussen en het kapittel der archidiaco-Dale kerk te Xanten elf jaren geleden op deze hunne tiendgerechtigheid hadcien inbreuk gemaakt door het weghalen van den twintigsten hoop van tarwe en haver. De klagers werden evenwel in hun eisch niet ontvankelijk verklaard 3). Daar het fort bij eene cloorsnijding van twee rivieren was aangelegd, spreekt het vanzelf, dat dit terrein veel van overstroonling had te lijden. In de »Naauwkeurige Beschrbving der overstroomingen in 1784 voorgevallen" 4) leest men dan ook : »in het jaar 1750 waren Maas en Waal, die men thans (1785) scheiden wil, boven St. Andries nog tweewaal vereenigd, namelijk in het dorp Herwaarden en bij de vervallen schans Voorn, wordende het eerste het Herwaardsche en het andere het Voornsche Gat genaaind ; doch aangezien de Waal door deze gaten te veel water kwijtraakte en tusschen Tiel en Bommel des zomers bij wijlen onbevaarbaar werd, zoo zijn deze gaten toegestopt, en dat bij St. Andries alleen opengebleven". Na zijne vereeniging met Gelderland (in 1339) heeft Tiel nimmer tot den Tielerwaard, waarin het gelegen is en waaraan het zijn naam schonk, maar wel tot de Nederbetuwe en de dorpen Leeuwen en Wamel in eenige betrekking gestaan. Leeuwen en Wamel nu liggen, gelijk bekend is, in Maas-Waal. De gezagsoefening dezer stad over die beide dorpen sproot misschien voort uit de voormalige verplichting dezer plaatsen, zoo-wel als van Dreumel en Herwaarden, om Tiel gedurende zes weken te komen burgwerken, d. i, aan de fortification der stad te arbeiden. Oefende dos Tiel over genoemde Maas-Waalsche dorpen even gelijk over de Nederbetuwe, in dit opzicht een zeker burgerlijk gezag uit : tot het fort Nassau heeft het steeds in kerkelijke betrekking gestaan, want de bezetting alsook de weinige andere bewoners van het eiland in den allernaasten omtrek behoorden met Ties als hoofdplaats en de vijaien dorpen der Nederbetuwe, aauvankelijk tot; de classis _Nijmegen, sedert 1607 tot de classis Tylo-Bommel, sedert 1613 tot de classis Tiel. Op de classisvergadering te Bommel omstr. Paschen van het jaar 1613 bij de scheiding der classis Tiel van die van Bomniel, verklaarden de afgevaardigden der gemeente van het fort Nassau, dat zij liever bij de classis Tiel wilden blijven, en aan dezen wensch werd door de Tielsche classis van Mei 1622 en Juli 1623 voldaan, terwijl de Zutfensche synode van 22 Juli 1623 besloot : »die plaetse van 't fort van Nassouwen op de Voorn sal noch bij provisie bij den classen van Tiel verblijven". Wat hier nog provisioneel was, heeft stand gehouden tot op het tijdstip van de slooping der schans.

 

Maar om de draad van het verhaal weer ras op te pakken, werd aldaar dus slechts het stoffelijk overschot van een meisje gevonden waar, na erg lang zoeken, de identiteit niet van kon en kan worden vastgesteld. Wie heeft hààr ooit herdacht? Nabestaanden zal ze, immers pasgeboren, niet gehad hebben, maar wie waren dan haar voor-bestaanden?

En … ze blijft helaas niet de enige die de annalen van de geschiedenis in is gegaan als zijnde ‘gevonden’ langs de Waal, ‘onbekend’, ‘onherkend’, door ‘niemand geclaimed’. Maar wel opgenomen in de overlijdensakten van de gemeente Dreumel, zoals ook de volgende, van 5 november 1870:

 

 

Johannes van Dijk, zoon van Jo(h)annes Augustinus van Dijk, was al Dreumels geneesheer vanaf 1856 en de meest aangewezen persoon om een “opgevischte” drenkeling te schouwen. Een deel van de tekst zoals beschreven op deze op 5 november 1870 opgemaakte overlijdensakte:

“... hebben verklaard, dat op den negenentwintigsten october laatstleden des voormiddags om tien uren in de rivier de Waal onder Dreumel is opgevischt een drenkeling van het mannelijk geslacht naar gissing oud vijf en twintig jaren breed voorhoofd neus gewoon kin rond gekleed linnen hemd gemerkt PW=6 katoene onderbroek engels lederen broek zwart wolle kousen blauwen hemdrok met witte stipjes hebbende om het lijf een zwarte smalle lederen riem en bij welk lijk is gevonden een portemonnaie met koperen beugel zonder sluiting, bevattende twee stukken van vijf en twintig cent …”.

Wederom, tot groot chagrijn, kan niets, maar dan ook nu niets gevonden worden dat aan zou kunnen geven om welke veel te vroeg gestorven jongeling het hier gaat. Net als het pasgeboren meisje is hij de diepe, duistere geschiedenis in weggeschreven, om daar nog slechts heel even uit op te duiken nu een verwoed en zeer gedreven, en nu kortstondig heftig gefrustreerd, ‘navorscher’ aandacht vraagt voor haar en hem. Wie herdenkt hèn op dodenherdenkingsdag, of óóit, behalve een Ouwe koeienhoeder?

Of, tenslotte, deze volgende persoon, die al ooit eerder zijn opwachting maakte in een vorige Ouwe koe ‘God wikt, de Waal beschikt’. Deze persoon werd in de Rijn aangetroffen, ver weg van Dreumel, in 1882, bij Vijnen in Duitsland. Het vermoeden wordt edoch in het bijgaande document geuit dat het zou gaan om ene Heinrich Kremberger, uit Leeuwen in Holland. Maar wat maakt het uit. Ook hem kunnen we slechts heel postuum herdenken, want zijn identiteit is ook nooit vastgesteld kunnen worden.

 

 

 

“Drenkelingen doen herleven” kreeg deze Ouwe koe als veelzeggende titel mee, omdat in het reeds eerder aangehaald document ‘De Navorscher’ deze bewoordingen werden weergegeven. Helaas wordt het onderwerp daarin niet verder uitgediept.

 

 

Net als de herkomst van die drenkelingen.

 

 

‘De Navorscher’ heeft nog wel wat additionele teksten over drenkelingen ten beste te geven.

In die van 1852 (449 bladzijden) deze niet te veronachtzamen melding:

 

*) Ja, ook in 1851 hadden ze al een ‘vroeger’.

 

‘De Navorscher van 1853 (620 bladzijden !) … die op een beginpagina de belerende slogan opvoert

 

… voegt daar nog het hare of zijne aan toe:

 

 

In ‘De Navorscher’ van 1860 nog dit opbeurende en hoopgevende bericht:

 

 

Hetgeen nog eens ernstig bevestigd wordt in ‘ De Navorscher’ van 1869:

 

 

‘De Maatschappij tot Redding der Drenkelingen’ bestaat al heel lang (vanaf 1767). Vroeger en tot heel lang daarna, was vrijwel niemand de zwemkunst machtig en de zucht naar alcohol een stuk groter. Teveel dronken personen geraakten in de stedelijke grachten te water en er slechts overleden weer uit, en naar aanleiding van deze te vaak voorkomende gebeurtenissen werd deze maatschappij opgericht.

Een in de 18e eeuw ontdekt fenomeen om ternauwernood bijna dode drenkelingen alsnog te redden deed opgang. Mond-op-mondbeademing was onbekend. Edoch werd tabaksrook met een tabaksrookklisteerspuit in de anus geblazen. Nou, als je dààr niet subiet van bij je positieven kwam, dan was het echt te laat. Deze gepraktiseerde bezigheid wordt nog verder besproken en in beeld gebracht  op de website van www.engelfriet.nl :

 

Met als opmonterend bijschrift:

 ......blaze men, bij verpoozing, tabaksrook in het fondament .............. nadat men alvorens den endeldarm met den vinger, een lepelsteel of spatel, behoorlijk en voorzigtiglijk, geledigd hebbe ...............”

Ja, je moest er uiteraard, als hulpverlener, wel wat, zelf heel veel, voor over hebben om de schier doden weer tot leven te willen wekken.

Om nog maar geheel het zwijgen ertoe te doen over het slachtoffer, die op zo uiterst vernederende wijze werd behandeld.

En die zich wellicht diep in haar of zijn amper nog werkende brein, ernstig af lag te vragen of je deze ‘behandeling’ nog wel wilde overleven.

 
Er bestond zelfs een speciale tabaksrook-klysteerspuit-kist. ( bron: www.bedrijfshistorierotterdam.nl )
 

Daar waar deze klysteerspuit bij uitzondering werd aangewend om drenkelingen nog te proberen te redden, had deze spuit een veel bredere bekendheid bij de heren doktoren. Naar verluid werden de koningen Lodewijk XIII en XIV van Frankrijk hun levens lang enkele honderden keren geklisteerd.