(G)advertenties e.a. courantenmemorabilia (3)

 redactie: Jodi van der Giesen

reacties/opmerkingen:karibuni@tele2.nl

nr.

51


 

Nog maar net ontwaakt uit de intense feestroes die zich grotendeels en best wel langdurig van me meester maakte vanaf dat – vorige maand ‒ via de Tremele-website bekend werd dat de 50e aflevering van Ouwe koeien het openbare daglicht had mogen aanschouwen. En talloze bekenden en onbekenden me plots in een warm bad van erkentelijkheid, compassie en genegenheid dompelden.

En nog maar zeer onlangs een van de laatste feliciterende e-mails verwerkt, die in onverwacht grote aantallen mijn digitale inbox binnenstroomden, als gevolg van hetzelfde gedenkwaardige feit.

51 maanden verder sinds de start van Ouwe koeien zijn we inmiddels en wederom geheel met beide benen teruggekeerd op moeder aarde. Hetgeen overigens nauwelijks enige inspanning of gewenning kostte, aangezien beide beweringen in de eerste alinea volledig op leugens voor eigen bestwil gebaseerd zijn.

Na deze ontnuchterende vaststelling en bekentenis is het dus de meer dan allerhoogste tijd zodoende om terug te keren naar waar deze meestal uitvoerige anekdotes zich eigenlijk op zouden behoren te concentreren, te weten Dreumel en wat daar direct of zelfs indirect mee van doen zou kunnen hebben.

Per abuis, althans je zoekt er niet specifiek naar, stuit je af en toe, en geregeld vaker, op gegevens waarvan je het bestaan niet bevroedde en waarvan je, na lezing, ook besluit dat het niet van groot belang is deze langdurig ter kennis te houden. Toch maken ze onderwijl duidelijk dat wat het een tekort komt, best goed aangevuld kan worden met het ander.

Samengevoegd levert het dan toch nog een best duidelijk en helder en tijdsgewricht gebonden beeld op van Dreumel en ruime omgeving. Neem de onderstaande tekst ter kennis die het Nijmeegs Regionaal Archief ten beste geeft over de stand van zaken aangaande de aan- en juist àfwezigheid van officiële stukken, die de gemeente Dreumel had moeten voortbrengen, in overeenstemming met de wet- en regelgeving die dat verordineerde.

Over de ambtelijke periode 1811-1983 wordt het navolgende geoordeeld:

 

“Het is opvallend dat uit de periode voor 1818 nauwelijks stukken zijn bewaard gebleven. Uit deze periode resten slechts de registers van de burgerlijke stand, enkele belastingkohieren en een band met stukken over militaire aangelegenheden. Ook verder in de eerste helft van de 19e eeuw vertonen de series veel hiaten. De notulen van het college burgemeester en wethouders zijn pas vanaf 1865, met hiaten rond 1900, aanwezig. Van de serie ingekomen stukken zijn vanaf 1818 fragmenten aanwezig, een echte complete serie wordt pas vanaf 1873 aangetroffen. De agenda's zijn er vanaf 1831, zij het met veel hiaten. Hetzelfde geldt voor de gemeentebegrotingen (vanaf 1818) en de gemeenterekeningen (vanaf 1824). Alleen de registers van de burgerlijke stand zijn vanaf 1811 en het bevolkingsregister vanaf 1849 volledig aanwezig. Vanaf 1900 maakt het archief een tamelijk volledige indruk. Alle grote series zijn min of meer volledig bewaard gebleven”.

(Voor veel, héél veel meer informatie over bestaande regelgevingen aangaande Burgerlijke Standen en haar uitvoerders, gelieve deze website te bezoeken: http://www.uwwet.nl/wetten-en-regelingen/privaatrecht/burgerlijk-wetboek-1/2-register-akte-burgerlijke-stand.htm )

 

We mogen ons daarom erg gelukkig prijzen dat er nog andere bronnen aangeboord kunnen worden, die weliswaar nauwelijks raakvlakken delen met officiële burgerlijke stand-documenten, maar wel degelijk de uitermate oplettende lezer inzicht kunnen verschaffen over hoe het er destijds aan toe ging. Laten we eens een terugblikkend kijkje nemen in de 60’er jaren van de 19e eeuw. Onze koning was …

 
 

Willem Alexander Paul Frederik Lodewijk, Willem III, Koning der Nederlanden, maar tevens Groothertog van Luxemburg, en tevens Hertog van Limburg. Hij zorgde voor ons vanaf 1849 tot zijn dood in 1890. Best lang, maar dat zijn we wel gewend van onze adellijke opperhoofden:

Hij werd in 1898 (moeder koningin Emma was regentes tussen 1890 en 1898) opgevolgd door koningin Wilhelmina (die in 1898 18 werd), die het maar liefst bijna 50 hele jaren op de troon, en elders vermoedelijk ook, vol hield.

En zij stond dat speciale plekje pas weer af in 1948, toen ons aller (oma van onze huidige koning) Juliana de scepter over nam en die 32 jaartjes, tot in 1980, stevig in handen hield.

In 1980 viel (moeder van de huidige koning) Beatrix de eer te beurt om koningin te worden, hetgeen ze tot 2013 heeft volgehouden, toch ook nog een zeer respectabel aantal van 33 jaren.

Op 27 april 2015 vier(d)en we koningsdag, nadat Willem-Alexander het in 2013 van zijn moeder Beatrix had overgenomen. Hij heeft nog wel even te gaan, bij leven en welzijn.

De Maas en Waalse geografie van zeg na de eerste helft van de 19e eeuw, zag er iets anders uit dan waar we anno 2015 al een lang poosje aan gewend zijn geraakt:

 

Het is niet zozeer de platte weergave van een kaart uit 1860 die dat aantoont, maar veel meer de hoogte van de destijdse dijken die, ook toen al, verondersteld werden het water van Rijn en Waal en Maas binnen de dijken en uiterwaarden te houden en te kanaliseren zoals vurig gehoopt werd. Maar … foute hoop:

We gaan te rade bij een leverancier van dat andere ‒ inmiddels digitaal en overvloedig beschikbare ‒ nieuws. De niet-ambtelijke, de niet-officiële stukken. Die, die in de kranten van weleer werden geplaatst. Belangrijk genoeg om er eenieder – die lezen kon en zich een ‘courant’ kon veroorloven ‒ op de hoogte te brengen van wat er speelde binnen en buiten de Dreumelse dorpsgrenzen. Niet zo heel ver buiten die dorpsgrenzen overigens. In het Nieuw Amsterdamsch handels- en effectenblad van 7 februari 1861 wordt bericht:

   

 

En het is, in zoverre je watersnoden al met elkaar kunt vergelijken, nog erger dan de voorafgaande watersnood, die al zo heel erge van 1855, nog maar een luttele zes jaar eerder. Het Algemeen Handelsblad van 7 februari 1861:

 

*) 1 voet = 304,8 mm = 0,348 m. 1 el = ± 68/69 cm.

Volgens http://www.meteolink.nl/weerhistorie-2/historische-wintergrafieken/1861-1880 was het ook bepaald geen pretje om in 1861 lang buiten te moeten blijven als je hele woonplaats onder water was gelopen en stond:

 

Het leven heeft echter nog nooit veel oponthoud ondervonden van dit soort oprispingen. Het gaat onverdroten door, welke euvels en schier onoverkoombare hindernissen het ook opwerpt voor haar schepselen. Het Nieuw Amsterdamsche handels- en effectenblad van 5 september 1861vermeldt alweer heugelijker feiten. Die de watersnood en -noden weliswaar niet en nooit doen vergeten, maar die wel licht laten schijnen op de ook nog aangenamere gebeurtenissen waar aandacht aan besteed wordt. Gerardus Spruijtenburg en Helena Vink trouwden in Dreumel op 27 augustus 1836:

 

 

Gerardus Spruytenburg wordt al rond 9 juli 1831 onderwijzer te Dreumel.

 
In een bericht in Het Nieuws van de dag van 16 augustus 1871 bedankt Gerardus eenieder, die aanwezig was bij de viering van zijn 40-jarig jubileum als hoofdonderwijzer te Dreumel.

Gerardus Spru(y)(ij)tenburg overlijdt ten slotte – te Dreumel ‒ op 5 mei 1881.
   

 

Helena Vink volgt zeven jaar later in zijn voetsporen op 4 januari 1888, eveneens te Dreumel:

 

 

Gerardus Spru(y)(ij)tenburg wordt overigens nog tijdens zijn leven, net als anderen, door Zijne Majesteit koninklijk beloond voor uitzonderlijke verrichtingen tijdens de 1861 watersnood. De Nieuwe Rotterdamsche courant van 25 september 1861 schrijft daarover:

 

 

Voor het eerst, althans in de kranten, doet dan de naam van H.F. Fijnje van Salverda zich gelden met betrekking tot de Waalse en Rijnse waterhuishouding. Een zeer gerespecteerd inspecteur van ’s Rijks waterstaat. Die overigens niet alleen inspecteerde, maar ook stoomgemalen uitvond. De Rotterdamsche courant van 20 november 1861 beschrijft het volgende:

 

Henri François Fijnje (van Salverda?), geboren te Amsterdam op 21 september 1796 en overleden te Nijmegen op 2 juli 1889.

(Van Salverda toch tussen haakjes, aangezien hij te boek staat met slechts de achternaam Fijnje op de onderstaande geboorteaangifte van zijn zoon Johannes Gerardus Wybo Fijnje, die op 22 november 1822 te Arnhem wordt geboren.

Mogelijk wederom een ambtelijke dwaling van enige proportie, ware het niet dat de aangever zelf ondertekent met alleen die achternaam).

Daarenboven komt het steeds vaster te staan dat deze H.F. Fijnje niet van huis uit de extensie van zijn achternaam, Van Salverda, heeft meegekregen. Het is tot nu toe onmogelijk gebleken om zijn geboorteakte boven het Amsterdams peil te brengen, maar een en ander wordt al vrijwel geheel duidelijker op zijn overlijdensakte. Hij overlijdt in Nijmegen, op 2 juli 1889. Als zoon van Wijbo Fijnje en Marie Françoise Ténar. Vader Fijnje heette alleen maar Fijnje.

 

 

Hoe een en ander tot stand is gekomen, want het zal wel heel wat handen en voeten en spades in de aarde gehad hebben, wordt in de 19e eeuwse kranten niet verder toegelicht. Maar het werd wel gerealiseerd, de stoomgemalen. Waaronder deze te Maasbommel:

 (bron : http://www.stoommachine.info/stoomgemalen/foto_machine/maas_bommel.jpg )

 

 

En die te Dreumel natuurlijk. Die overigens al in 1846 in gebruik werd genomen. Voor nadere informatie, bezoek de websites van:

http://www.de-tuut.nl/index.php/geschiedenis/voormalige-stoomgemalen/dreumelsch-gemaal

en …

http://www.gemalen.nl/gemaal_detail.asp?gem_id=1648

 
 

Henri François Fijnje schrijft er zelfs een boek over. Niet speciaal over Dreumel, maar het volgende wordt in het Algemeen Handelsblad van 12 november 1852 geadverteerd:

 

 

En ook in algemenere zin komt Dreumel in geschriften aan bod, als het gaat over ‘ons’ stoomgemaal. In het wereldberoemde ‘Tijdschrift ter bevordering van Nijverheid’, wordt in (geschat) 1847 het volgende op schrift gesteld:

 

 

En drie jaar later (1850) in hetzelfde tijdschrift:

 

 

Maar toch … vijf jaar later (1855) : De Grote Watersnood!!

(Bron afbeeldingen: Stichting Tremele)

 

6 maart 1855:

 

9 maart 1855:

 

9 maart 1855:

 

Enz. Enz. Enz.

Weer iets geheel anders dan maar.

Het chronische, maar ook kenmerkende en typerende, probleem met kranten is dat er zeer regelmatig slechts andere dan gewone berichten werden gepubliceerd. Geen al te groot wonder. Immers, wie wil er lezen over doodnormale en dus minder interessante zaken. Daarom is dit volgende bericht toch weer typisch krantendocumentatie. In het Algemeen Handelsblad van 11 april 1862 dit droeve bericht:

 

En het enige meisje van vier jaren jong dat op die dag overlijdt is:

 

 

Hendrik Verbruggen, de broer van haar moeder, doet de dag na deze brand direct al aangifte van Maria’s overlijden.

En mocht je, als in 1862 in Dreumel wonenden, vermoeden dat ons dorp bijkans het episch centrum van zeer omvangrijke rampen vertegenwoordigde, dan had je, wederom als je kon lezen en een krant ter beschikking had, deze theorie snelstens kunnen bijstellen. Lees wat er op 7 mei 1862 in Enschede gebeurde. Over branden gesproken!! (Bron: Wikipedia).

 

 

 

 

 

Ja, Enschede. Toen ook al!

(138 jaar later … 13 mei 2000:)

 

Vuurwerkramp te Enschede. (Bron: ANP).

De tijd verstrijkt en telkens dan weer belangrijker voorvallen verwijzen de eerdere gebeurtenissen steeds verder de spelonken van de geschiedenis in. In De Tijd van 22 december 1865 meent een Dreumels gezin in een krant hun bijdrage voor Z.H. Pius IX te moeten vermelden:

 

En wel om deze reden:

 

… Op 4 juli 1859 werden de Oostenrijkse legers bij Magenta verslagen en kwamen Milaan en Toscane in handen van het koninkrijk Sardinië. Een opstand in Bologna werd vervolgens door koning Victor Emmanuel II aangegrepen om de orde in de stad te herstellen, waarna hij andere delen van de Kerkelijke Staat opriep referenda te houden. De verontwaardiging bij Pius IX was groot, en hij besloot de koning te excommuniceren. Ook dreigde de paus iedereen die zou deelnemen aan een referendum dezelfde straf te zullen geven. De eis van Victor Emmanuel dat ook de macht over Umbrië en de Marken aan hem werden overgedragen leidde ertoe dat Pius IX met hulp van een vrijwilligersleger, de Zouavi Pontifici, inname van de gebieden trachtte te voorkomen. Dit leger was tot stand gekomen door een oproep van Pius IX aan alle katholieke, ongehuwde jongemannen ter wereld om hem te helpen zijn wereldlijke macht te behouden. Onder deze vrijwilligers bevonden zich 3181 Nederlanders en 1634 Belgen.

 
 

Het Nederlandse contingent was met name op de been geholpen door de pastoor van Oudenbosch, Willem Hellemons, die aan zijn inspanningen de bijnaam Zoeavenpastoor overhield.

Op 18 september 1860 werden de zoeaven in de Slag bij Castelfidardo verslagen en na een tweede nederlaag op 30 september van datzelfde jaar bij de Italiaanse stad Ancona was het pleit beslecht. Met uitzondering van de stad Rome en haar omgeving viel de rest van het Italiaanse schiereiland voortaan onder het bestuur van Victor Emmanuel, waardoor op 17 maart 1861 officieel het koninkrijk Italië werd uitgeroepen.

Standbeeld te Oudenbosch ter herinnering aan de gevallen zoeaven tijdens de strijd om de Kerkelijke Staat. Centraal staat paus Pius IX, met aan zijn voeten een omgekomen zoeaaf. u

 

De daarop volgende negen jaar wist Pius IX zijn macht over de sterk gereduceerde Kerkelijke Staat te handhaven dankzij de aanwezigheid van de Fransen en de zoeaven. Met het decreet Non Expedit in 1868 trachtte Pius IX alsnog invloed te verkrijgen over de katholieke bevolking. In het decreet werd het immers aan katholieken verboden deel te nemen aan parlementaire verkiezingen en was het niet toegestaan om zich kandidaat te stellen voor een zetel binnen het parlement.[62] De Italiaanse koning, die ogenschijnlijk akkoord ging met deze situatie, gaf echter aan dat een vertrek van de Fransen gevolgen zou hebben voor de positie van de stad Rome. Die verandering kwam in 1870 toen de Franse troepen in Italië door keizer Napoleon III teruggeroepen werden, doordat het land verwikkeld was in een oorlog met Pruisen. Victor Emmanuel greep de kans en op 20 september 1870, nadat Pius IX zelf opgeroepen had tot capitulatie, werd ook de stad Rome ingelijfd binnen het koninkrijk en tot hoofdstad van Italië uitgeroepen. Pius trok zich terug in het Vaticaan, waarbij hij zichzelf zag als een gevangene.

 

En alsof watersnoodrampen, grote en kleine branden en oorlogen met Rome als inzet al niet erg genoeg zijn, doen epidemieën ook grootschalig mee met de ellende. In de Nederlandse Staatscourant van 25 augustus 1866:

 

 

 

 

 

Ter gelegenheid van deze dreiging, wordt (Bron: Stichting Tremele) de dan dienende geneesheer, Johannes van Dijk, door de gemeenteraad uitdrukkelijk het volgende verordineerd:

 

 

En was u er zich van bewust dat er niet alleen een landelijk leger bestond, maar ook lokale ‘legertjes’. Schutterijen, bestaande uit vrijwilligers, die ingezet werden of konden worden om de stad of het dorp waarin ze leefden te beschermen.

(Red.: bron: http://www.stseverinus.nl ):

 
De schutterij of het schuttersgilde was een militie, bestaande uit burgers, opgericht in de Middeleeuwen om de stad of het dorp te beschermen bij een aanval en de orde te handhaven bij oproer, brand of prominent bezoek. Het valt te betwijfelen of er sprake is van een echt gilde omdat het om "vrijwilligers" ging, die ook nog een ander beroep uitoefenden. De gilden hadden aanvankelijk een sterk religieus karakter, ook de schutterij beschikte vaak over een eigen kapel en altaar. 
 

Dreumel deed wat dat betreft niet onder voor andere gemeenten. In de Nederlandschen staatscourant van 6 februari 1868 wordt het aantal Dreumelnaren vermeld dat deel uitmaakte van het ‘vijftiende bataillon van vier compagnien’:

 

(Onderstaande afbeelding is niet de Dreumelse schutterij. Welke wèl is onbekend.)
 

Tot bijna slot van deze Ouwe koeien een overlijdensannonce in De Tijd van 2 december 1868:

 

Zij trouwden, nog op z’n Frans, op 12 mei 1812:

 

 

 

De Provinciale Overijsselsche en Zwolse courant van 21 december 1868 bericht nog het volgende over burgemeester G. van Welie:

 

 

En pas vier maanden later wordt een nieuwe burgemeester benoemd, volgens De Noord-Brabanter van 3 april 1869:

 

(Antonius Johannes Jacobus Alphonsus Maria Hubertus Hengst)

 

Tot slot nog enkele opmerkelijke advertenties uit 1869. Jammer dat Holloway niet meer bestaat!

 

 
 
 
 
 
 
 
 
 

( … ‘bedorven bloed’??)

 
 

De korrel zout waarmee we deze advertenties moeten beoordelen is zó groot, daar zouden verschillende globale ijstijden zeer effectief mee bestreden kunnen worden.

Overigens, Thomas Holloway werd door de verkoop van pillen en zalven wel multi- multi-miljonair.

Ter ontnuchtering … In het NRC van 15 april 1994.

 

Holloway

De eerste grote adverteerder, de man van wie we rustig kunnen zeggen dat hij de reclamecampagne heeft uitgevonden, heette Holloway. Zijn naam is nu verdwenen als merkartikel, maar de man heeft in de jaren '40 tot '90 van de vorige eeuw een wereldwijd geneesmiddelen-imperium opgebouwd. Dat succes kan voornamelijk toegeschreven worden aan zijn voor die tijd revolutionaire manier van adverteren. Deze Engelsman maakte maar één soort zalf en één soort pillen, maar die waren dan ook overal goed voor, getuige een advertentie uit 1854: hoest, gevatte koude en aamborstigheid, zinkingen in alle ledematen, verouderde wonden, klierziekten en huiduitslag, hoofdpijn, gal, bedorven maag en leverziekte, aanhoudende klierverzwering aan de voet, jicht en aangezichtspijn, spijsverteringsgebreken, winderigheid en ga zo maar door. Thomas Holloway had het tij van de industriële revolutie mee: de overgang van hand- naar fabriekswerk veroorzaakte veel sociaal en medisch leed: langere werkdagen voor minder loon, vrouwen- en kinderarbeid.

   
 

*) Opvallend toch nog wel. Zijn overleden vrouw Jane wordt zonder achternaam op het gemeenschappelijke grafmonument vermeld. Haar geboortenaam was Jane Driver.

(Wordt vervolgd).